De legende van de Zes Ogen
Voordat Landhorst bestond, was hier niets dan ruigte. Waar nu straten zijn, stonden sparren. Waar nu mensen wonen, dwaalden alleen dieren … en verhalen.
Oude bewoners van omliggende dorpen vertelden over ‘de Zes Ogen’. Drie wolven, zeggen sommigen. Twee wolven en een hond, fluisteren anderen. Ze verschenen wanneer iemand verdwaald was, op het randje van onderkoeling stond, of iets bij zich droeg wat niet voor hem bestemd was. Nooit zag men hen allemaal tegelijk, maar altijd voelde je hun blik. En wie zich daaraan overgaf, werd gered.
In 1951 verdwaalde Jef, een jonge pionier, in de bossen net buiten het nieuwe Landhorst. Hij had zijn gereedschap laten liggen bij een greppel en ging na het avondeten nog terug, tegen het advies van zijn vrouw in. Het begon al te schemeren. Jef kende de paden, maar op een kruising twijfelde hij plots. Hij hoorde niets. Geen wind, geen vogels. Alleen drie klikken, alsof iets of iemand zijn tanden liet horen.
Hij draaide zich om en zag… niets. Maar hij voelde het. Alsof iets hem tegenhield. Zijn adem werd zwaar, zijn voeten traag. Toen hij aarzelend een andere richting koos, leidde het pad hem als vanzelf terug naar huis. Zijn vrouw stond al buiten. “Je hebt geluk gehad,” zei ze. “Er kwam iemand langs die zei dat hij je gezien had. Een lange man met drie schaduwen naast zich.” Jef had niemand gezien.
Hij vertelde nooit wat hij dacht dat er gebeurd was. Maar vanaf die dag hield hij zich voor de zekerheid toch maar aan de ongeschreven regels van het bos. Nooit ’s avonds alleen op pad. Nooit iets achterlaten. En altijd een stuk brood meenemen, voor wie misschien wel met je meeloopt.
Tot op de dag van vandaag worden in de winter voetstappen gezien in de sneeuw. Groter dan honden, kleiner dan laarzen. Soms met drie naast elkaar, alsof iemand wordt begeleid. En wie ze volgt, keert terug. Maar wie ze negeert… komt zichzelf tegen.

